We zouden vandaag trouwen. Allebei voor de tweede en hopelijk laatste keer. Alleen toen kwam corona, en de (al dan niet intelligente) lockdown van Nederland en Frankrijk. Maar goed, we hadden toch geen sprookjesbruiloft met een paar honderd van onze beste vrienden gepland, dus we hebben de datum gewoon verplaatst.
Leeswaarschuwing: dit worden geen rozewolkstukjes, maar eerder twee minitirades. Ik schreef een tijdje geleden in een mail aan mijn verloofde, Martin dus: ‘Flikker toch op met dat bruidsgedoe!’ Dat was niet aan hem gericht, en dat is geen standaardtaal voor mij, maar had te maken met de zoveelste vraag over wat ik op De Grote Dag zou dragen. Dat de meeste mensen me kennen als een broekdrager, maar nu toch automatisch uitgaan van een jurk (terwijl dit misschien wel stiekem mijn kans is om de Marlene Dietrich-look eens uit te proberen), is tot daaraan toe. Maar mijn antwoord op de vraag waar ik die jurk ga kopen of huren – dat laatste is dan wel weer een goede ontwikkeling –, namelijk dat ik voldoende jurken in mijn kast heb hangen, lijkt weinig indruk te maken.
Op 21 februari 2020 schreef Bo van Houwelingen dit artikel in de Volkskrant. Het stuk was me uit het hart gegrepen en ik zat instemmend te knikken bij haar opmerking dat trouwen tot een beautycontest is verworden waarvan ‘“het bruidje” de winnares moet zijn’. Toch deed ik er bijna een maand over om te beseffen waarom ik het artikel eigenlijk ook verfrommeld in de hoek wilde smijten.
Ik kan slecht tegen de (misschien deels ingebeelde) verwachtingen van de buitenwereld, en vooral tegen het beeld van het prinsesje in de witte jurk waarmee we worden doodgegooid. Sowieso heb ik een aversie tegen verplichte rituelen. Waar dat precies door komt, is me nog steeds een raadsel. Hoewel het iets te maken kan hebben met Kerstmis en vergelijkbare hoogtijdagen, die in mijn herinnering vroeger altijd op ruzie uitdraaiden. Een groepsdier ben ik ook al nooit geweest. Zeker niet als die groep dingen van me verwacht die tegen mijn overtuigingen ingaan. Zo kreeg ik tijdens mijn introductiedagen in Utrecht ruzie met mijn mentorgroepje (en dat voor iemand die zo conflictmijdend als wat is!). Ik was iets ouder, kwam net uit Amerika terug en kende Utrecht al omdat mijn oudere zussen en broer er hadden gestudeerd. Dat ik bij studentenverenigingen moest langsgaan en moest meedoen aan een kroegentocht schoot me in het verkeerde keelgat.
Wat alle clichés die met een bruiloft worden geassocieerd in mijn ogen vooral zo erg maakt, is dat ze allemaal betrekking hebben op de bruid. Martin heeft namelijk nergens last van. Niemand die hem vraagt wat hij die dag aantrekt. Of we al ringen hebben. Of we een taart hebben uitgezocht. Of hij me in een oldtimer of op een Turks Fruit-fiets komt ophalen. Welke kleren hij voor zijn twee tienerdochters heeft uitgekozen. Als de ambtenaar van de gemeente straks na de bijna-gratis ultrakorte ceremonie tegen hém gaat zeggen dat hij me mag zoenen, eet ik mijn bruidsboeket op. Alleen heb ik dat dus niet.
(wordt vervolgd)